Obraz: Agnieszka de Groot-Biegaj
Zofia van der Vorst-Ksycka
Zijn hart doet pijn
om twee werelden apart,
van heimwee ook, naar bloemen ginds,
dat verre dorp, dat groener gras
Uit zicht gedreven
de brug tot as vergaan
niets rest dan foto’s of
wat woorden die in brieven staan
Die ene herinnering, scherp
als de vlucht van een zwaluw
verkleurt, vervaagt,
als ‘n versleten schaduw
En hij, hij verwelkt traag,
in dat verre werelddeel
als een bloem met geknakte steel
zonder water.
Fraai gelegen
tussen schelpen en juwelen
tracht hij, met ‘n laatste kracht
nog één keer
de afgesneden wortel
te strelen
Ginds, die door mij verlaten streek
familie ver, vrienden kwijt
bossen, meren, ooit zo eigen,
dat alles is verleden tijd
De weegschaal sloeg eenzijdig door
mijn hart wees waar te gaan
Ginds bleef alles achter
ik ben spontaan
weggegaan
Hier vond ik wat ik zocht
ontmoette ik geluk
liefde van beide zijden
Al wat ik achterliet
zal ik steeds hoger prijzen
Heimwee blijft,
wordt dieper houden van,
maar op andere wijze
Als je je afvraagt
waar is mijn huis,
waar de plek waar ik me thuis wil weten,
als je geen antwoord kan vinden
omdat je hart is gespleten
Als je heimwee hebt en zucht,
stilletjes moet huilen
om de zo felle pijn,
als je weer thuis wilt schuilen,
kijk naar de hemel,
zie de heldere sterren,
vraag hen jouw heimwee
te tonen
aan je dierbaren
zoals zij hun licht, van verre
Wind, jij wind,
die waait door alle landen
door steden, door dorpen,
fluister mij toe wat ik horen wil
over mijn huis en familie,
en over Polen
Wind, jij wereldwonderdoener,
die zand opzwiept tot zweep,
maak en waai naar me toe,
van ginds, beelden van zand,
toon me in een flits,
tover voor mijn ogen
herinneringen die ik ken:
mijn vrienden van vroeger
mijn dierbaren
de streek waar in geboren ben
Rennen, zwoegen, haasten,
sissen als een snelkookpan
de mensen zijn misschien vergeten
dat het leven anders kan
Ze weten het leven niet anders te meten
dan in geld en vooroordelen
en vrezen zieners en profeten
die met valse maten spelen
Snel, snel, werk, auto,
een huis met tuin, als je de kans ziet
Zien ze wel mijn welvaart?
Waar weer op vakantie?
Parijs, Rome, Zwitserland,
Sanje ook misschein
Bergen, zee, krap acht dagen
Er zijn kan je,
maar geen tijd om te zien
Ginds wordt nu
gewedijverd om geld en tijd,
Met minder rijkdom en meer rust
raakt men zijn tijd niet kwijt
Maar ik hunker, stil, ongezien,
met heimwee naar ‘t voorbije
met minder geld maar meer geluk
was toen het leven blijer
Ginds geen huis, hier niet thuis,
twee werelden kwijt
een strijd vol twijfelende gedachten
hier niet arm, daar niet rijk
Zal de razende slinger ooit stokken,
onverwacht stoppen in niemandsland?
Noch hier, noch daar kunnen wortelen.
Bij wie zou hij horen? Bij niemand?
Je kunt niet blijven delen
hoofd noch hart noch leven.
Jaren van zwoegen en van wennen
heb je in jezelf verweven
Een pad, gesleten van tuin naar huis,
zoals geschiedenis zich schrijft.
In de lente bloeit een boom voor zijn raam..
Hij zwijgt, peinst, gaat zitten en blijft.
De reiziger, op weg om in vreemde streken
een toekomst op te bouwen,
denkt: hier begin ik nieuw leven
vol hoop en vol vertrouwen
Een nieuw huis pronkt naast zijn pad
alles wordt waar
hij werkt, heeft vrouw en kind,
een vriendenschaar
Maar het wringt en schrijnt
in hoofd en hart, heel wrang
bij elk toevallig woord
of beeld van ginds, bij oud gezang
Ieder mens, zegt de wijze,
houdt zijn leed stevig vast.
Heimwee, die pijn in mijn hart,
zucht hij, dat is mijn last.